Over de oudste menselijke bewoning in de omgeving van Amstelveen zijn we slecht geïnformeerd. Er werd immers niets schriftelijk vastgelegd. Wel zijn er bij archeologisch onderzoek enkele terpjes gevonden die wijzen op bewoning in een periode waarin nog niets werd gedaan aan de beheersing van de waterstanden. De eerste bewoning van deze streek valt rond het jaar 1000 te plaatsen.
De pioniers troffen een moerassig gebied aan met grillige waterlopen en soms extreem hoge waterstanden. Het ontginnen van het gebied vond plaats door middel van het verwijderen van struiken en bomen, het graven van sloten en greppels op regelmatige afstanden en het egaliseren van het terrein. Begonnen werd aan de oever van een waterloop, zoals de Amstel. Steeds werd er aan de achterzijde een stukje land aan het bezit toegevoegd. De ontginning van deze streek was dan ook een proces dat eeuwen duurde. De gegraven sloten voerden het overtollige water af op de nabije waterloop.
Met het in cultuur brengen van het landschap was het treffen van waterstaatkundige voorzieningen ook een noodzaak. Geleidelijk legde men kaden langs de rivieroevers die in de loop van de tijd uitgroeiden tot dijken. Die kaden en dijken kregen ook een verkeersfunctie. In 1525 kwam het Hoogheemraadschap van Amstelland tot stand. Dit waterschap had vooral tot taak een ring van dijken, dammen en sluizen rondom een flink gebied te controleren, teneinde te voorkomen dat er nog langer ‘vreemd’ water Amstelland binnenstroomde. In de loop der tijd was dit echter niet voldoende. De voortgaande krimp van de venige weidegrond bemoeilijkte in toenemende mate de lozing op de boezemwateren, zoals de Amstel. In de loop van de 16de en 17de eeuw werd het gebruik van watermolens daarom steeds algemener. In de 17de eeuw werden waterschappen in het leven geroepen, bestaande uit een of meerdere polders, belast met de zorg voor de waterhuishouding in het waterschapsgbied.
De Bovenkerkerpolder veranderde in de loop van de zeventiende en de eerste helft van de achttiende eeuw in een waterplas door vervening en de Legmeer, waarvan de Poel een uitloper is, werd ook steeds groter.
Rondom het jaar 1300 is er voor het eerst sprake van Nieuwer-Amstel (tot 1964 heette Amstelveen Nieuwer-Amstel)en daaruit kunnen we afleiden dat er voldoende mensen woonden om er een afzonderlijk rechtsgebied van te maken met een eigen overheidsgezag. En waar mensen een woonplek hadden gevonden werd ook een kerkje gesticht. Waar de eerste kapel – een filiaal van de Urbanuskerk te Ouderkerk – werd gebouwd is niet helemaal zeker, maar vast staat wel dat de plek waar wij nu de Dorpskerk vinden heel oude papieren heeft. Telkens is er aan gebouwd en gesloopt en werd de kerk vergroot en verfraaid, met als eindresultaat het huidige godshuis.
In het begin was iedereen jager of visser van beroep, later kwamen daar beroepen bij als turfsteker, veehouder en overige agrarische beroepen. In het noorden van de gemeente waren meer stedelijk georiënteerde arbeiders gevestigd.
Langs de doorgaande weg tussen Amsterdam en Leiden, op de plaats waar de kerk stond, kwamen een paar cafeetjes waar kleumende reizigers zich konden warmen en paarden gevoederd en gedrenkt werden. Voor een (hoef)smid en een tuig/zadelmakerij was er ook al gauw emplooi en geleidelijk ontstond er rondom de tegenwoordige dorpskern ook een boerenstand. Daarna ging het bijna als vanzelf, maar wel heel geleidelijk Een bakker en een slachter openden hun deuren en zo verschenen er meer ondernemende lieden die hier hun brood wilden verdienen. Velen hadden overigens een dubbel beroep; een cafeetje kon overdag door de vrouw beheerd worden en een boer was vaak ook jager of visser. De grootscheepse turfwinning in Nieuwer-Amstel bracht geen welvaart – zelfs niet tijdelijk – want de exploitanten woonden meestal elders. Na 1770 werden verschillende waterplassen drooggelegd en dat gaf het Oude Dorp enkele impulsen. Er werden boerderijen en molens gebouwd en er vestigden zich mensen die zich voor verschillende behoeften op Amstelveen oriënteerden. Dat had een veelzijdiger middenstand tot gevolg: de korenmolenaar, de kuiper, de wagenmaker, de chirurgijn, de grutter en anderen kwamen er bij. Men kon ze allemaal vinden in het achttiende en negentiende eeuwse Amstelveen.
Vanaf omstreeks1600 stond de rechtkamer, later het rechthuis, tegenover de kerk. Daar woonde de schout. Op het dorpsplein stond lange tijd een galg als dreigend teken voor iedereen die verkeerd wilde. Naast de kerk stond het schooltje en zo kunnen we langzamerhand van een bescheiden dorpskern spreken. Amstelveen kon niet meer over het hoofd gezien worden!
Over Amstelveen in de twintigste eeuw valt veel, heel veel, te schrijven want daarover is het nodige bekend. Kortheidshalve wordt volstaan met een paar steekwoorden: de spoorlijn, autobusdiensten, Schiphol, het Wandelpark (nu Broersepark), de komst van de forenzen, de provinciale weg (nu de A9), het gemeentehuis aan de Poel, het Amsterdamse Bos.
De gemeente heeft na 1930 een snelle ontwikkeling ondergaan, mede als gevolg van de nabijheid van Schiphol en Amsterdam.